De Komiek


Podcast over De Komiek

Beluister hier het gesprek van Freek met Richard van Bilsen (Zwarte Kat) over de voorstelling – 29 april 2020


Lees hier het tekstboek

In het programmablad van De Komiek schrijft Freek de Jonge dat de lach het vehikel is waarin zijn gedachten rondrijden. In het begin was hij overmoedig. Het ging vanzelf, obstakels werden sierlijk omzeild en de mensen gierden het uit. Hiermee doelt hij natuurlijk op Neerlands Hoop. Maar toen liep hij vast. En het publiek? ‘Ze duwen als je wilt remmen. En ze remmen als je vooruit wilt.’ Zijn verzoek, nu hij weer voortgaat: ‘Duwen. Uit alle macht!’

De Komiek is een voorstelling over Freek de Jonge’s drijfveer tot Kunstenaar. Wat wil hij bereiken? Waar staat hij voor? Hij is succesvol, maar… hoe ver wil je gaan om je publiek te behagen? In elk geval wenst hij duidelijk te maken dat hij méér wil dan entertainen. Want ‘het valt niet altijd mee de leukste te zijn’. Hij vraagt zich hardop af of je wel zulke hoge verwachtingen mag hebben van je publiek. Immers: ‘Het publiek vindt alles best zolang een en ander maar voldoet aan het tempo van deze tijd.’ De Komiek krijgt van zijn publiek de bevestiging dat de lach voor het oprapen ligt. Hij zoekt de grenzen op en gaat er bewust overheen. ‘Dit is niet leuk bedoeld, maar mooi meegenomen.’ Hij realiseert zich maar al te goed dat, ook al wil hij niet dat de mensen komen om om hem te lachen, hij hen zelfs daarmee aan het lachen brengt.


Tekst gaat door onder de foto’s.
Klik op een foto om deze te vergroten.


Freek de Jonge speelt (in het eerste bedrijf) De Komiek, die zich duidt:

 als je wilt weten wie alleen is kijk naar mij
als vrijheid is alleen zijn ben ik vrij
als een ballonvaarder gooi ik mijn ballast overboord
zweef op eenzame hoogte een man alleen alleen een woord

(…)

 zit men verlegen om een praatje word ik genoemd
als beroemdheid is van iedereen zijn ben ik beroemd
van Goes tot Westernieland heeft men van mij gehoord
ik sta op eenzame hoogte een man alleen alleen een woord

En hij is (in het tweede bedrijf) de vader van De Komiek. Die staat voor de man die linkse idealen had, maar die zich geen houding meer weet te geven in deze tijd van overvloed en onverschilligheid: ‘Wat het publiek wil, dat hebben we in de oorlog wel gezien!’ Maar de vader vertegenwoordigt ook de mensen die zich betrokken voelen bij de maatschappij, maar daardoor te weinig aandacht hebben voor waar het werkelijk om draait. Dat biedt Freek de Jonge de mogelijkheid zich via de vader kritisch uit te spreken.

De zoon wil niet leuk zijn, maar is het desondanks. De vader is niet leuk, maar voelt zich verantwoordelijk naar het publiek toe, dat immers heeft betaald om om zijn zoon te lachen. En dus laat hij de mensen lachen om de grappen van zijn zoon:

Eskisam en Eskimoos lopen in de Kalverstraat. Dat is een los ideetje van mijn zoon. Je hebt Sam en Moos en nou heeft hij er ‘Eski’ voor gezet: ‘Eskisam’ en ‘Eskimoos’. ‘Eskisam’ is niks. ‘Eskimoos’, dat zijn die bevroren negers. En dan gaat hij dat later uitwerken en dan wordt het leuk.

Je hebt de zoon en de vader. En dan is er nog Sanne, gespeeld door Orlow Seunke. Sanne is de doofstomme broer van De Komiek. Hij staat, net zoals de broer in de voorstelling De Tragiek (1981) en in de film De Illusionist (1983), voor de mens die geen antwoorden (meer) heeft op wat de tijd hem zal aandoen of reeds heeft aangedaan. Het is de kwetsbare jongen, die verwonderd en naïef in het beschermende plattelandse leven staat, maar het daarmee niet redt in een maatschappij die verantwoordelijkheid eist. Tegenover hem staat de ambitieuze kerel, die zijn onschuld verliest en met zijn scherpe tong en zijn bravoure de regels en wetten van het grote stadse leven wèl aan kan. Het zijn twee kanten die Freek de Jonge van zichzelf kent. Ze manifesteren zich al tijdens Neerlands Hoop in de hoofdpersonen van zijn musicals De dag dat de onschuld doodging (1969) en Een kannibaal als jij en ik (1975).

Twee kanten. Of nee, met de vaderrol erbij zijn het er drie.

Als met de vader het idealisme is gestorven, voelt De Komiek zich (in het derde bedrijf) bevrijd. Hij herinnert zijn publiek aan de grootse idealen van de jaren zestig en zeventig. Idealen waarin ook hij, als geëngageerd cabaretier, geloofde, maar waarvan niets meer over is:

Eind 69 – maar dat kan ook de positie geweest zijn waarin wij ons bevonden, want als we één ding gevarieerd hebben in de jaren zeventig, dan zijn het wel de manieren om als man een vrouw binnen te dringen of omgekeerd, hetgeen natuurlijk fysiologisch onmogelijk is. Maar ik zeg het er maar even bij voor ik weer door een of ander viswijf op mijn nek gesprongen word…

Vervolgens verkleedt hij zich (in het vierde en laatste bedrijf) als Clown en lijkt te gaan doen wat van hem wordt verwacht: de mensen laten lachen. Maar als de doofstomme broer zijn spraak hervindt, spreekt ook De Komiek zich uit. Hij geeft zijn mening over de verloedering van de welvaart, het materialisme van de mens en de behoefte (van journalisten en vele anderen) om:

de wereld aan ons te verklaren vanuit een filosofie die dunner is dan krantenpapier. (…) Want dat ieder individu iets bijzonders is, kan zijn, dat is uitgesloten. Dus moeten de bijzonderen zich aanpassen, willen de bijzonderen zich aanpassen, zullen de bijzonderen zich aanpassen. (…) De satirici zijn monddood gemaakt. (…) De kunstenaars zijn ingepakt door de journalisten, de journalisten door de politici. De politici zijn ingepakt door de werkgevers en de werknemers. En de werkgevers en de werknemers zijn ingepakt door de economie. En de economie is God. En God is taboe. (…) Alles is al eens gezegd, zei de cynicus. Maar er is nog nooit geluisterd, sprak de optimist. 

Daar staat de clown die hij zal accepteren om te zijn, maar niet zonder zijn geweten te laten spreken.

Freek de Jonge heeft in het seizoen 1979-1980 voor de NOS zeven afleveringen van het televisieprogramma Denkbeeld gepresenteerd. De progressieve cabaretier kreeg veel kritiek op het feit dat hij zich minder afzette tegen mensen en meningen die men in zijn kringen ‘zweverig’ noemt. In De Komiek verwijst het lied De koe hiernaar:

de koe werd astrologe
spiritueler met het uur
begon langzaam uit te drogen
zo ging de melk weg op den duur
werd verstoten door de meesten
wat dacht ze wel dat beest
koeien geloven niet in geesten
hooguit de kuddegeest

 je moet de kudde niet vermoeien
met het hoe waarom en waar
maar met kalveren en koeien
en de stier een keer per jaar

je moet de kudde niet verbazen
dan ben je half gaar
dan nemen ze je te grazen
in het abattoir

 (…)

 voor koeien mensen volken
wordt sinds jaar en dag gedacht
ze worden uitgemolken
ze worden afgeslacht
ze worden telkens luier
meer en meer publiek
ik word geen klokkenluider
ik blijf een komiek

Aan het einde van de voorstelling heeft De Komiek zichzelf hardop de vraag gesteld wat zijn publiek van hem wil horen en wat hij aan zijn publiek wil vertellen. Nu kan hij zwijgen. Hij heeft geworsteld met zijn geweten, werd een boeteprediker en is nu een boetedoener, die aan een touw naar boven klimt en het Onze Vader uitschreeuwt.

Als hij vervolgens duizenden pingpongballetjes uit de toneelhemel op het podium heeft laten vallen, vertelt hij de parabel van het pingpongballetje:

De keizer heeft alle wijze mannen uit China bijeengeroepen en zegt: ‘De oplossing van het levensvraagstuk zit in één van deze tien miljard pingpongballetjes.’ En wat doen de wijzen? Zij gaan zoeken en herzoeken. Search en research. De eerste dag elf balletjes, de tweede dag dertien balletjes, de derde dag vijftien balletjes – want o, ze zijn zo efficiënt. Na tien dagen, ruim tweehonderd balletjes later, komt er per ongeluk iemand de zaal binnengelopen die niet helemaal goed is, gek eigenlijk. Hij raapt een balletje op, gooit ‘t op, vangt ‘t op. Laat het vallen en het stuitert.

Hiermee introduceert Freek de Jonge een thema dat veelvuldig zal terugkomen in zijn programma’s. We zoeken naar de Zin van het Bestaan in plaats van te accepteren dat we die Betekenis toch niet kunnen doorgronden. We zouden er beter aan doen de geheimen niet te willen begrijpen, maar ze te accepteren en te ervaren, te beleven, zoals in de taal en de beelden die de Kunstenaar schept.
Wie de zin van het bestaan probeert te vatten, wil ook grip hebben op de zin van het niet-bestaan: de dood. Tevergeefs dus. Ook dat komt in veel van zijn voorstellingen terug. In de epiloog van De Komiek zingt hij, naar Dirk Witte’s Mens, durf te leven:

dit was mijn lied en dan nu de moraal
laat niet doodsangst je leven bederven
je wil is maar klein en het gaat als het gaat

ik wil zingen van mens durf te sterven

want je leeft maar één keer je gaat duizend keer dood
wat zullen je kinderen erven

idealisme de zilveren vloot

ik wil zingen van mens durf te sterven

COULISSEN

De Komiek speelt in totaal slechts tweeënhalve maand, waarvan de hele maand april in Theater Carré, Amsterdam. Hij gaat zijn nieuwe show ook niet meer dan vijftig keer spelen. ‘Ik wil me niet laten vangen door mijn eigen verzinsels. Anders ga ik er nog in geloven ook’. (Vrij Nederland, 26 januari 1980)

‘De volledige titel luidt: De Komiek, spel in vier bedrijven. Een teken dat Freek de Jonge niet langer onder de noemer cabaret kan worden gevangen.’ (Vrij Nederland, 22 november 1980)

‘Na het uiteengaan van Bram en Freek heeft er (…) boedelscheiding plaatsgevonden. Daarin werd overeengekomen dat Bram de reeds aangegane contracten voor het Holland Festival zou krijgen en Freek de maand Carré voor zijn rekening zou nemen. Vanaf 1 april staat Freek dan ook alleen in Carré. Niet op het toneel, maar in de circuspiste.’ (Vrij Nederland, 26 januari 1980)

‘Het toneel is uitgebouwd over de orkestbak heen. De eerste acht rijen stoelen zijn verwijderd en op die plaats is een zestig centimeter hoog podium gebouwd. Langs de zijkant van dit podium zijn weer twee rijen stoelen toegevoegd.’ (Tekstboek De Komiek)
Deze opstelling, bedoeld om de afstand tot de galerijen te verkleinen, heet in Carré sindsdien de Freek-opstelling.

‘De Komiek heb ik tijdens een weekje vakantie in Frankrijk gemaakt, al babbelend met mijn vrouw.’ (Inleiding tekstuitgave Stroman en Trawanten, 1985)
Dat ‘weekje’ heeft plaats in september 1979, kort nadat Freek de Jonge aan Bram Vermeulen heeft laten weten dat hij het duo opheft. Op weg naar Frankrijk hebben Hella en Freek het vooral over de vormgeving van de voorstelling die op dat moment in zijn hoofd begint te groeien.

Hella de Jonge: ‘Sinds Freek alleen is gaan werken, maak ik dus de decors en zijn kostuums. Voor Neerlands Hoop kochten ze meestal kant-en-klaar-pakken. Nee, in die tijd bemoeide ik mij daar niet mee. Ik had er natuurlijk wel ideeën over, maar ik was zelf nog te druk met andere dingen bezig. Ik heb het nooit zelf aangeboden. Freek heeft mij gevraagd of ik De Komiek met hem wilde doen. (…) Ik ben altijd sterk betrokken geweest bij het werk van Freek. Toen hij stopte met Bram, had ik het gevoel dat er naast hem een gat viel dat visueel opgevuld moest worden. Er moest een stukje van iets anders bij, zodat hij niet helemaal alleen op dat toneel zou staan. Het hoefde geen lijfelijke aanwezigheid te zijn. Mijn kostuums vervullen eigenlijk dezelfde rol als die van een aangever. (…) Ik ben geen kostuumontwerpster en ambities in die richting heb ik niet. Ik geef vorm aan de ideeën van Freek en met die vorm gaat hij weer verder. Wat hij doet in zijn voorstellingen heeft puur te maken met waar hij zelf voor staat, waar hij mee bezig is en daar speel ik op in.’ (de Volkskrant, 11 mei 1985)

Voor de liedjes in de voorstelling gebruikt hij een draaiorgeltje dat hij zelf speelt of dat gedraaid wordt door Orlow Seunke.
Freek de Jonge: ‘Aan de eigenzinnige jazz-pianist Leo Cuypers vroeg ik of hij een melodie kon leveren die ik zelf zou kunnen begeleiden, dat werd het openingslied van De Komiek. De Vlaming Wannes Van de Velde, die ik kende van zijn ontroerende muziek van Mistero Buffo, maakte twee melodieën en Clous van Mechelen tekende voor de meezinger De koe. Ik wilde zo weinig mogelijk bij een tape zingen en daarom huurde ik een draaiorgeltje dat Tom Meyer van boeken voorzag.’ (Nawoord Iets rijmt op niets, 1990)

Hella de Jonge is dus verantwoordelijk voor de aankleding van alle programma’s vanaf De Komiek. Ze ontwerpt en maakt de kostuums en samen met Freek bedenkt ze het toneelbeeld van alle producties. Vanaf 1986 maakt zij ook het lichtplan en zit ze zelf achter de knoppen. Freek de Jonge noemt zijn muze sindsdien Mijn licht. En vanaf het moment dat zij samen naar voorstellingen reizen, beschouwt hij optreden ook niet meer als naar zijn werk toe gaan.

Charlotte Fischer is van De Komiek tot en met De Goeroe & De Dissident verantwoordelijk voor de grafische vormgeving van Freek de Jonge’s theatershows. Vanaf De Tol is Paul Roos zijn vaste ontwerper. Roos is ook de maker van de website van Freek de Jonge. Dit boek is eveneens zijn ontwerp. Charlotte Fischer komt in 2010 weer in beeld. Zij is de vormgeefster van de cd Van A naar Z.

In de laatste programma’s van Neerlands Hoop is al duidelijk dat de dramatische theatervorm zich aan Freek de Jonge opdringt. De Komiek vormt het startpunt van een nieuwe vorm binnen het theaterkunstgenre cabaret. Dat heeft in de 85 jaar van zijn bestaan (1895-1980) strak vastgehouden aan de traditionele vorm van afwisselend gezongen en gesproken materiaal. Freek de Jonge introduceert hiermee de stroming die veel meer het midden houdt tussen toneel en cabaret. Het genre, dat sindsdien wordt aangeduid als verhalend cabaret, krijgt direct veel navolging en geldt anno 2011 nog steeds als een van de populairste verschijningsvormen van cabaret.
Freek de Jonge: ‘Het is voor het publiek, als ik opkom, heel moeilijk om niet naar mij te kijken, maar naar een acteur die een rol speelt, te meer omdat ik natuurlijk voortdurend signalen geef over mezelf. Daardoor wordt men nog meer in verwarring gebracht. (…) De vorm die ik nu gekozen heb, zou je het theater van de anarchie kunnen noemen. De term cabaret vind ik veel te beperkt; dat is een vlag die de lading niet meer dekt.’ (Brabants Dagblad, 29 maart 1980)

Als hem ten tijde van De Komiek gevraagd wordt zijn programma te karakteriseren, verwijst hij steevast naar Harold Pinter en Bertolt Brecht. Pinter vanwege de ‘taalanarchie’ en de thematiek van ‘de verworpen mens’. Brecht om zijn toneelromantiek en de aandacht voor een veranderend sociaal systeem.
Freek de Jonge: ‘Pinter heeft mij met mijn neus op de onontkoombaarheid van mijn lot gedrukt. Brecht had nog die illusie dat de sociale revolutie tot een doorbraak zou kunnen leiden. En daar geloof ik absoluut niet in. De enige doorbraak waarin ik geloof is een geestelijke doorbraak: een doorbraak in het denken en nooit een doorbraak in het veranderen van verhoudingen, dat blijft een verschuiven; er is altijd een groep die minder bedeeld zal zijn. Dat zie je in welke staatsvorm dan ook; er vallen altijd mensen uit de boot. Alleen een verandering in ons denken kan ons redden. Maar ik heb heel duidelijk het gevoel dat er veel minder gedacht wordt dan vroeger. Er zijn nu veel minder openingen, het denken is dichtgeslibd. De zaak is zo ingewikkeld en onoverzichtelijk gemaakt dat bijna geen enkele geest nog een greep op het geheel heeft.’ (Brabants Dagblad, 29 maart 1980)

Freek de Jonge heeft in seizoen 1979-1980 voor de NOS zeven afleveringen van het televisieprogramma Denkbeeld gepresenteerd. Hij is aangevallen op het feit dat hij gespreksleider was in thema-uitzendingen over onder meer spiritualiteit. Zo zegt schrijver K. Schippers verbaasd te zijn over ‘hoe een nar zich kan ontwikkelen tot een profeet (…), hoe iemand die ontkent, daar zijn vak van maakt, mensen op een heel goede manier in zekerheden aantast, twijfel stimuleert, zich nu bezighoudt met groepen bij wie de twijfel niet eens bestaat’.
Freek de Jonge wijdt (op 24 januari 1980) een uitzending aan alle kritiek en noemt deze De onredelijkheid van de rede. Zijn gasten zijn K. Schippers, de breiende theatermaker Shireen Strooker – zij wordt in 1984 de partner van Bram Vermeulen en blijft dat tot zijn dood in 2004 – en politicoloog Lucas van der Land. Freek de Jonge stelt twee vragen centraal die ook zijn eerste theaterprogramma’s sturen: ‘Heb je in deze maatschappij alleen nog succes als je erin slaagt mensen in hun eigen mening te bevestigen?’ en ‘Zijn wij zo intolerant geworden dat we geen andere mening meer dulden?’
In latere jaren komt hij hier nog regelmatig op terug:
‘Ik heb het gevoel te moeten verkondigen dat er woorden als geloof, god, hoop, liefde en troost geweest zijn, met een positieve lading die nu niet meer geaccepteerd wordt. Ik wil de mensen die inhoud teruggeven of desnoods nieuwe woorden ervoor vinden. Ten tijde van Neerlands Hoop wilde ik me down to earth, maatschappelijk bewust richten op de verbeelding van de wereld. Mijn religieuze inslag is op een gegeven moment, voor mij totaal onverwacht, teruggekomen – toen ik op het toneel alleen kwam te staan. Mijn optreden in dat televisieprogramma Denkbeeld heeft daar een grote rol in gespeeld. Tijdens een van de eerste uitzendingen dacht ik: hoe komt het toch dat ik de lieden met wie ik het eens ben zo vervelend vind en de mensen met wie ik het oneens ben zo aardig, interessant, spiritueel en open? Het ging toen om de discussie tussen een aantal astrologen en Renate Rubinstein. In één klap was ik weer de schooljongen die zijn lesje niet kon leren. Zo simpel. Het feit dat je iets niet kunt leren, betekent namelijk ook dat je niet beschadigd kunt worden. Je staat open. En dat is mijn grote geluk geweest. Denkbeeld heeft dat jongetje in mij weer de kans gegeven. Ik mocht mij laten inspireren door fantasten en mij afwenden van de vastgeroeste ideologen.’ (Voorwoord tekstuitgave Stroman en Trawanten, 1985)

‘De presentatie van het programma Denkbeeld voor de NOS-televisie (eind 1979) had in die zin mijn ogen geopend dat de gesprekspartners waar ik het ideologisch mee eens was, in de meeste gevallen niet direct uit de bus kwamen als ruimdenkende mensen, maar eerder als benauwde, in hun overtuiging verstrikte gelijkhebbers.
De anderen, die ik op grond van hun passie voor astrologie of Oosterse religie zou moeten verketteren als zwevers of obscurantisten, kwamen vaak op mij over als ontvankelijke mensen die over het algemeen een vrolijke kijk op het leven hadden. Bovendien rookten en dronken ze een stuk minder dan de gemiddelde gelijkhebber. Ik kwam tot het inzicht dat als de wereld ooit volmaakt geweest was deze door bijna iedere inspanning van de mens die op vooruitgang gericht was verder achteruit kachelde en als je zelf niet gelukkig was, kon je een ander nooit gelukkig maken. Kortom het reactionaire groene standpunt.
Misschien stond die deur al lang open, maar niemand verlaat het huis zolang het je herbergt. Als de goede verstaander aan een half woord genoeg begint te krijgen, moet de spreker niet alleen op zijn woorden gaan letten. Ik was de Grote Herkenning van het publiek gaan zien als Mijn Grote Gelijk. Bij de Argentinië-actie (…) had ik al ervaren dat zelfs aan een rechtvaardige strijd bizarre negatieve kanten kleven die het vertrouwen in de politiek en in het wereldverbeteren niet doen toenemen. Die actie heeft mij niet verbitterd, maar wel het idee gegeven dat mensen met vrijheid nauwelijks raad weten en dus vaak hunkeren naar een, zo luxe mogelijke gevangenis. Dat gold in elk geval voor mezelf: na de bevrijding van de Neerlands Hoop-doctrine bouwde ik aan het fundament van de solo-gevangenis.’ (Freek de Jonge in ‘Een woord achteraf’ in Iets rijmt op niets, 1990)

Orlow Seunke geldt als ‘stimulator’, maar werkt dus ook mee als speler (doofstomme broer/zoon). Freek de Jonge: ‘Ik heb Orlow gevraagd om de show te regisseren. Hij werd toen een begeleider en uiteindelijk heb ik hem gevraagd om mee te doen. Als mijn doofstomme broertje Sanne is hij mijn geweten, mijn alter ego. Daar kan ik een hoop dingen in kwijt.’ (Veronica Magazine, september 1980)
Filmer Seunke had in 1979 een televisieregistratie gemaakt van Neerlands Hoop Code en De Jonge en Seunke zijn voornemens samen met Dirk Ayelt Kooiman (scenario) een verfilming te maken van De smaak van water, naar een boek van de Hongaarse auteur György Konrád. Die film komt er in 1982, maar niet in samenwerking met Freek de Jonge. Niet hij, maar Gerard Thoolen speelt de hoofdrol. Freek de Jonge en Orlow Seunke werken dan inmiddels niet meer samen door verschillen van mening, niet alleen artistiek, maar ook zakelijk. Dat de rol van de broer in De Illusionist, de film die Freek de Jonge in 1983 maakt met Jos Stelling, naar Jim van der Woude gaat, staat daar los van. Voor die rol had Freek de Jonge vanaf het eerste moment Van der Woude in gedachten.

Het verhaal (tweede bedrijf) over de zonderling Knoert die het weggelopen meisje Mathilde opvangt, komt ook terug in een van de kerstverhalen die Freek de Jonge van 1979 tot 1983 jaarlijks voorleest voor de VARA-radio. De oude Knoert dateert van 21 december 1979. In 2008 zet Freek de Jonge het kerstverhaal op een cd-single samen met het lied De Kerstengel.

In 1980 krijgt Neerlands Hoop ‘postuum’ de Albert van Dalsum-prijs 1978-1979 toegekend voor Neerlands Hoop Code. Bram Vermeulen accepteert zijn (halve) aandeel in de geldprijs. Persbericht: ‘Freek de Jonge heeft de prijs geweigerd omdat hij vindt dat het toekennen van prijzen indruist tegen de menselijke waardigheid. Hij heeft de jury geschreven dat je in het leven vaak zelfs je beste vrienden niet kunt vertrouwen. Het Amsterdams Fonds voor de Kunst zoekt nu een passende bestemming voor het geld.’

De Komiek wordt in 1981 bekroond met een Edison. Ook die zal hij weigeren.

KRITIEKEN

‘Het is nauwelijks cabaret, al helemaal geen amusements-show; het werk van Freek is drama geworden, toneel zou ik zeggen als dat niet zo’n belaste term was. Freek acteert consequent de rol van de Komiek. De schuine moppen en lollige onderbroeken – her en der in de voorstelling verspreid – zijn eerder attributen van die komiek dan nummertjes om te lachen. Ook al mag je er best om lachen, je lacht om veel méér. (…)
De Komiek is een fantastische voorstelling, haast klassiek van dramatische opbouw, en vol geniale waanzin. Het is een voorstelling zo intelligent, boosaardig humoristisch en toch gevoelig, dat de hele vaderlandse showbizz, het cabaret en driekwart van het toneel dat hier gemaakt wordt wel kan inpakken.’ (Jac Heijer in NRC-Handelsblad, 2 april 1980)

‘De harde waarheden in Freek de Jonge’s programma worden omkranst door veel gelach, doorgaans afkomstig van een spel met de attributen en jachterig gevonden speelsheid, opgewekt door de rusteloosheid van de geest op weg naar de climax. De boete en het getuigen.
Het is een programma dat iedere oppervlakkigheid mist door de eigenaardige noodzaak tot getuigen, die als een tank over argumenten heen rolt. Velen zal dat tegen de haren in gaan, of in ieder geval slecht bevallen, gewend als ze zijn om ieder probleem dood te praten. Het is een programma geboren uit wanhoop en de noodzaak zich in dat opzicht letterlijk prijs te geven.
Volledig. Vermoedelijk zal het een gevecht op leven en dood zijn om aan het einde van de avond die oprechte eerbied te vinden. Aan de andere kant zijn overtuiging en als nieuw geboren overtuigingskracht het allernoodzakelijkste waar een publiek tegenover kan worden gezet.’ (A. Koolhaas in Vrij Nederland, 5 april 1980]

[Tekst: Frank Verhallen uit ‘Kijk! Dat is Freek’]


SPEELDATA

13 februari 1980 t/m 30 april 1980. Première 1 april 1980.

MUZIEK

Leo Cuypers (De Komiek), Bernard Hunnekink en Freek de Jonge (thema), Freek de Jonge (Vijftig gulden meer), Clous van Mechelen (De koe), Wannes Van de Velde (Het lied van de mijnwerkers en Mens durf te sterven), Joop Visser (De tijd).

SPEL

Freek de Jonge (De Komiek en de vader van De Komiek), Orlow Seunke (Sanne, de doofstomme broer van De Komiek).

PUBLICATIES

Tekst

De Komiek. Spel in vier bedrijven (1980).

Enkele (fragmenten van) conferences zijn, onder de titels Fanmail, De gebedsmolen, Ingepakt en The show must go on, opgenomen in De Rode Draad (1995) en De Toeschouwer (2006).

De liedteksten Jaren maanden weken dagen uren, De koe, De Komiek, Mens durf te sterven, De tijd en Vijftig gulden meer maken deel uit van de bloemlezingen Iets rijmt op niets (1990 en 1996) en Leven na de dood (2004). Dat geldt ook voor Dood kind, welk lied uit de voorstelling verdween en hier de toevoeging Manu-script meekrijgt. Dood kind, De Komiek en Jaren maanden weken dagen uren zijn ook opgenomen in Wees niet bang (2007).

De Komiek van Freek de Jonge, tot stripverhaal verbeeld door Dick Matena (2009).

Geluid

S De Komiek/De koe. In eigen beheer (1980).
Uitgegeven als ‘programma’: wit plastic tasje, met daarin naast de single ook het in vieren gevouwen programmablad. De single-versie van De Komiek staat in een verkorte versie op de lp/cd; De koe ontbreekt op beide.

2LP (1980).

CD (ingekorte registratie van 2LP) (1988).

CD-heruitgave (1992).

Beeld

VHS (1986).

VHS-heruitgave als deel 1 binnen de videoserie in 16 delen (1992).

2DVD (met De Tragiek) als de eerste van vijf 2dvd’s in cassette onder de titel De Komiek. De grote shows 1980-1995 (2004).



Tekstboek

__________________________________________________________

De Komiek

Van 1968 tot en met 1979 vormde Freek de Jonge samen met Bram Vermeulen het cabaretduo Neerlands Hoop in Bange Dagen. Met hun aandacht voor popmuziek en de snelheid en scherpte van hun teksten gaven zij het vaderlands cabaret een nieuwe impuls. Wanneer Freek de Jonge in 1980 zijn eerste solovoorstelling, De Komiek, op de planken brengt, gaat hij nog een stapje verder. Hij breekt dan dwars door de grenzen van het genre heen. Zowel toeschouwers als recensenten vragen zich na het zien van De Komiek af: ‘Was dit cabaret of toneel?’ De Jonge zelf geeft De Komiek de ondertitel ‘spel in vier bedrijven’ mee, hetgeen nog maar eens bewijst hoever hij met deze voorstelling richting toneel is opgeschoven.

De Komiek kent drie rollen: de Komiek, de Vader (beide gespeeld door Freek de Jonge) en Sanne, het doofstomme broertje van de Komiek (gespeeld door Orlow Seunke). De centrale vraag binnen de voorstelling is: hoever gaat de Komiek om zijn publiek te behagen? Dat blijkt heel ver te zijn. We zien hoe hij schaamteloos zijn doofstomme broertje en zijn bijna dode vader gebruikt om een lach bij het publiek los te krijgen. Een daarbij steeds terugkerende zin is: ‘Dat is niet leuk bedoeld, maar mooi meegenomen.’ Iedere lach is voor de Komiek een bevestiging van zijn rol.

De Vader keurt de wijze waarop zijn zoon het publiek probeert te behagen af. Zijn opmerking ‘wat het publiek wil dat hebben we tijdens de oorlog wel gezien’, is in dit verband veelzeggend.

Nadat de Vader is overleden, rijdt Sanne de kar met het dode lichaam van de Vader naar voren. Voorheen negeerde de Komiek zijn broertje wanneer die hem op de toestand van zijn vader probeerde te wijzen, maar nu kan hij niet meer om de werkelijkheid heen. Aangedaan loopt de Komiek over het podium en hij legt, terwijl hij mondharmonica probeert te spelen, snikkend zijn hoofd op de borst van zijn vader.

Dan klinkt de internationale variété-tune en de Komiek ondergaat een metamorfose. Van een Komiek verandert hij in een Clown. Het publiek móet lachen, zijn eigen gevoelens worden weggedrukt. Er volgt een ware slapstick-act, die eindigt op het moment dat Sanne voor het eerst spreekt. ‘Hij was onschuldig’, is zijn antwoord op de vraag: ‘Sanne, geloof jij dat het vaders schuld was dat moeder is doodgebloed toen jij geboren bent?

De Komiek lijkt zich hierdoor pas echt bewust van zijn eigen vakverdwazing. Hij neemt even pauze, even geen grappen. In plaats daarvan begin hij een geweldige tirade tegen de maatschappij. Het alsof de opgekropte woede van jaren er ineens uitkomt. Vooral de journalistiek moet het ontgelden, maar ook de ‘massa’ krijgt ervan langs vanwege haar domme materialisme en haar roep om marginale verbeteringen, in plaats van daadwerkelijke veranderingen na te streven: ‘Want ook zij hebben een auto voor de deur en een deur voor de auto. En de waarheid kan niet groter zijn dan het verstand waar ie doorheen moet.’

De Komiek lijkt steeds radicaler te worden, maar begrijpt op tijd dat dit niet de juiste weg is. In plaats van nog langer tegen de maatschappij tekeer te gaan, gaat hij op zoek naar zichzelf en naar zijn basis. Hij zegt een gebed op aan onze vaders (het Onze Vader, maar dan in het meervoud). Hiermee maakt de Komiek zich min of meer los van het verwachtingspatroon dat het publiek van hem heeft, want God is voor hen taboe. Hij vraagt zich niet langer af wat willen zij horen, maar veeleer wat hijzelf wil zeggen of desnoods: waarover hij wil zwijgen.

Tot slot vertelt hij de parabel van de tien miljard pingpongballetjes. In een van de balletjes zit de oplossing van het levensvraagstuk. Terwijl alle wijze mannen uit China zo efficiënt mogelijk de balletjes onderzoeken, komt er een gek binnenlopen, die een balletje oppakt en het laat vallen. Het balletje stuitert en de wijzen kijken en zeggen: ‘Héééé, goohhhh, tjeeeeee!!!!!!’, wat Chinees schijnt te zijn voor: ‘Het woord is vlees geworden zei de vegetariër en hield zijn mond.’

Hiermee is De Komiek ten einde. Het bovenstaande is in het kort het verhaal van de voorstelling. Het geheel zou je kunnen samenvatten in de woorden van de Komiek zelf: ‘Het valt niet altijd mee de leukste te zijn!’ Toch lijkt het alsof ‘de leukste zijn’ Freek de Jonge zelf verbazingwekkend makkelijk afgaat. De vraag is dan ook in hoeverre hij op de Komiek uit de voorstelling lijkt.

Het antwoord is tweeledig. Van de ene kant mag je deze twee zeer zeker niet door elkaar halen. De Komiek is en blijft een verzonnen personage. Van de andere kant heeft De Jonge in interviews verklaard dat de voorstelling voor hem ook een soort van therapie was, bedoeld om zijn eigen plaats te bepalen.

Mocht er nog twijfel over hebben bestaan, na De Komiek kon definitief gezegd worden dat De Jonge tot de belangrijkste theatermakers van deze eeuw behoort, getuige ook de volgende lovende woorden in het NRC-Handelsblad: ‘De Komiek is een fantastische voorstelling, haast klassiek van dramatische opbouw, en vol geniale waanzin. Het is een voorstelling, zo intelligent, boosaardig humoristisch en toch gevoelig, dat de hele vaderlandse showbiss, het cabaret en driekwart van het toneel dat hier gemaakt wordt wel kan inpakken.’

[Tekst: Pascal Klaassen]